Verbeteringen in wieksystemen komen voor aan de hekzijde als het gaat om verbetering van bedieningsgemak en aan de bordzijde als het gaat om verbetering van rendement.
Het Bilau-wieksysteem is een wiekverbetering die zowel rendement als bedieningsgemak verbetert.
Zelfzwichting is een wieksysteem aan de hekzijde. Het vergemakkelijkte het werk van de molenaar.
Een nadeel van zelfzwichting is dat het meer onderhoud vergt (vele draaipunten). Ook bij stilstand moet het recht op de wind worden gehouden.
De asjes van de kleppen van een zelfzwichter zitten van boven op 1⁄3. Als deze in het midden zouden zitten, zou de druk aan beide zijden even groot zijn waardoor kleppen niet kunnen openen.
Ten Have, Bilau en Van Riet zijn wieksystemen.
Van Bussel stroomlijnneuzen, systeem Fauël (fokwieken) en Dekkerwieken zijn wiekverbeteringen.
Nadelen van wiekverbeteringen zijn: Van Bussel stroomlijnneuzen: onbelaste of licht belaste molens slaan met dit systeem sneller op hol. Fokwieken: boven een snelheid van 50 à 60 enden reageert het gevlucht sterk op plotseling toenemende wind en op windvlagen. Een molen met fokken gaat gauw ‘hollen’. De vang schiet soms vanwege de grotere trekkracht tekort om de molen onder alle omstandigheden te stoppen. Dit nadeel is te ondervangen met remkleppen. Dekkerwieken: de gemakkelijk optredende zeilslag. Door de zeeg vlakker te maken wordt zeilslag enigszins beperkt, maar afdoende is het niet. Aan de ingepakte roede kan men geen onderhoud verrichten. Ook het vernieuwen van heklatten is een probleem. Daar staat tegenover dat de roeden minder aan weer en wind zijn blootgesteld. Het gehele systeem voegt veel gewicht toe aan het gevlucht. Het gevlucht vangt bij stilstand veel wind. Het systeem is daardoor minder stormveilig.
Een verschil tussen de werking van fokwieken en andere wiekverbeteringen is dat de fok door zijn vorm altijd het gevlucht in beweging zal willen brengen als de wind er in valt, ook als de molen stilstaat. De wiekverbeteringen van Dekker en van Van Bussel gaan hun werk pas doen als de wind er langs stroomt, dus als het gevlucht enige snelheid heeft gekregen.
Als de spin door de askop naar buiten is gericht zijn de kleppen dicht, de losse bezaan staat onderaan (en het gewicht houdt hem daar).
De wieksystemen van Ten Have en Van Riet kennen, In plaats van meerdere kleine kleppen, op het oog één grote dwarse klep (bestaande uit vier gekoppelde delen) die geopend en gesloten kan worden middels de trekstangen die evenwijdig aan de roeden liggen en en gekoppeld zijn aan de spin op de askop.
Molens met Van Riet of Ten Have wieken moeten bij verlaten van de molen horizontaal worden gezet omdat de wind dan vanuit geen enkele richting vat kan krijgen op de kleppen. Staat de roede met de kleppen verticaal, dan geeft met name de wind van opzij druk op de kleppen.
De grootste balk die over de overring ligt bij een paltrok heet de sleutelbalk.
Als een front striemende buien heeft is het vrijwel zeker een koufront. Na een koufront kom je in de koude zone - de temperatuur neemt af.
De tjasker en de paltrok hebben geen koningspil.
Verhangmalen is als je nog even doormaalt terwijl je volgens de peilschaal de gewenste waterhoogte al bereikt hebt. De reden is dat het water achter in de polder nog onderweg is naar de molen. Hoe lang je door moet malen is van polder tot polder verschillend en is dus een kwestie van (overdracht van) ervaring.