Les 22
(2024)

De vangstukken of -blokken worden bij voorkeur uit kromgegroeid wilgen- of populierenhout gezaagd. Dit is zacht, taai maar vooral slijtvast hout.

De vangstukken van de Vlaamse vang heten buikstuk, teenstuk, schouderstuk, kopstuk en sabelstuk.

De boogvorminge ijzeren strippen die je op de vangstukken ziet heten maanijzers.

Het buikstuk zit met koebouten aan het rechter voeghout of daklijst bevestigd.

Het buikstuk van de Vlaamse vang slijt het snelst omdat dit het eerst en het zwaarst belast wordt als men de vang oplegt.

De stutvang vangt feller dan een Vlaamse vang. Dit omdat de stut het teenstuk extra tegen het bovenwiel aandrukt.

De vangbalk is verbonden met de vang via het sabelijzer.

De vangbalk is lang en zwaar om de hefboomwerking en dus de vangkracht te vergroten.

De vangbalk scharniert in de ezel, of de voorste hanger.

De rijklamp voorkomt dat de gelichte vang tegen het bovenwiel loopt.

De rijklamp rust in - de rust.

Als kammen “op steek staan" is de hart-op-hart-afstand tussen de kammen of staven van één wiel overal precies gelijk.

Als de kammen niet ‘op steek’ staan is dit te horen aan het bonken en stoten van het gangwerk.

Als een kam van het ene wiel met alle kammen of staven van het andere wiel even vaak in aanraking komt is de slijtage het kleinst.

Een tjasker heeft geen bovenwiel.

De bovenas is door het spiegelgat (in het bovenwiel) gestoken.

Staven kun je acht keer “keren”.

IJzeren wielen komen meestal op door water aangedreven molens voor.

🔝