Wind ontstaat door de ongelijkmatige opwarming van de aarde, dus door de zon.
Deze situatie is voor de molenaar prima: er is wel wind, maar we hebben niet veel last van regen, sneeuw en hagel. De wind krimpt voortdurend mee en komt dan uit oost, via noordoost naar noord. We zitten in relatief koude lucht met weinig luchtdruk-verschillen.
Als er donkere wolken naderen die duidelijk afgebakend zijn is het een koufront. Een warmtefront bestaat uit een egaal grijs wolkendek dat steeds lager komt.
Als er een hogedrukgebied boven ons land hangt is er sprake van neerdalende koude lucht, die de bewolking wegdrukt. Meestal helder, zonnig weer.
Een zaam is een tijdelijke vermindering van de wind, het tegengestelde van een vlaag. We maken daar gebruik van als we een wat zwakkere vang hebben en het gaat in een vlaag wat te hard - dan wacht je de zaam af en dan vang je.
De molenbiotoop is de omgeving van de molen. Hij moet passen bij de functie van de molen, dus voldoende wind uit alle richtingen toelaten. Geen hoge bomen of gebouwen in de buurt van een grondzeiler, en geen die hoger zijn dan de stelling bij een stellingmolen.
De voordelen van een goede biotoop zijn goede maalwinden en een mooi aanzicht. Verder kan de molenaar zo het weerbeeld beter zien.
Heel wat! Hekjes zetten, de boel goed vastzetten bij verlaten van de molen, de lekenketting er op als je in de kap bent (en niet in de kap met draaiende molen), langs de weerzijde omlopen als de molen draait, luiken en afschermingen en zo voort.
Men zet hekjes, zorgt er voor dat het gevlucht in goede staat is, geen losse delen, geen root, geen losse windborden, heklatten in goede staat, bij opbergen de roedeketting goed aanleggen (lang links, kort rechts - met je neus naar het centrum van de molen), bliksemafleider niet vergeten aan te leggen bij vertrek.
De kabel, klemmen en de rondgaande geleider. Regelmatig laten doormeten, bij zichtbare schade onmiddellijk laten repareren.
De molen vangen tot zeker is dat ieder snapt dat de molen een gevaarlijk ding is en je dus niet wilde kuren moet vertonen of onoplettend zijn. Zorgen dat er voldoende begeleiders zijn, als het niet vertrouwd is dan de vang er maar oplaten.
Scheprad en vijzelmolens.
Grotere opvoerhoogte, sterkere constructie, meer water verplaatsen.
Dan heeft de onderbonkelaar twee rijen kammen (vaak conisch). Al naar gelang de windsterkte kan men de vijzel snel aandrijven (het zware werk, de buitenste gang kammen) of langzaam (het lichte werk, de binnenste gang).