90% van het gewicht van de bovenas wordt gedragen door de windpeluw.
De functie van de koppelbalk in de kap van een standerdmolen is het opvangen van zijdelingse krachten die ontstaan door het wiggen van de penbalk en de ijzerbalk.
De makelaar op de kap van een standerdmolen dient als verfraaiing van de kap en kan soms zijn voorzien van een windvaan.
De overkapping aan de achterzijde van de kast is de luikap, die het luiwerk overdekt.
De twee balken die schuin lopen vanaf de trapbomen naar de galerij heten trapschoren. Ze zijn aanwezig als de trapbomen eindigen bij de galerij. Wanneer de trapbomen doorlopen tot in de hoekstijlen, zijn trapschoren niet nodig.
De twee verticale balken die vóór de kandelaar staan en onderdeel zijn van het kruiwerk heten nonnen. Ze maken deel uit van het kruiwerk en zijn niet op alle standerdmolens aanwezig.
Een standerdmolen met alleen een kruiketting wordt gezekerd door twee zware balken die schuin tegen de staart worden geplaatst. Deze balken heten loopschoren.
Het grote verschil tussen een wipmolen en een standerdmolen is dat een wipmolen een koker heeft in plaats van een standerd. In die koker draait een koningsspil die tot in de voet loopt en daar werktuigen aandrijft.
Het uiterlijke verschil tussen een wipmolen en een standerdmolen is dat de kast van een wipmolen kleiner is en wordt gedragen door een koker, terwijl de kast van een standerdmolen groter is en rust op een standerd.
De constructie die de koker van een wipmolen draagt heet de ondertoren.
De koningsspil in een wipmolen wordt gedragen door het schaargebint, dat ook een deel van de koker ondersteunt.
De burriebalken van de bovenzetel van een wipmolen heten de steenburriebalk, en de burriebalken van de onderzetel heten de voegburriebalken.
De afgeronde houten blokken waarop de bovenste burriebalken rusten heten neuten.