Les 15
(2025)

De penbalk vangt de neerwaartse druk van de bovenas op, evenals de druk die de wind op het gevlucht uitoefent.

De staartbalk hangt bij een buitenkruier aan de penbalk.

De staartbalk hangt bij een binnenkruier aan de achterbalk.

De spantring wordt gedragen door de roosterhouten.

De baard dient om het kruiwerk onder de windpeluw te beschermen tegen het weer.

Het slagstuk, indien aanwezig in een molen, bevindt zich tussen de voeghouten en de overring, aan de voorzijde van de kap. Het dikste deel van het slagstuk bevindt zich aan de voorkant, onder de windpeluw, en is ongeveer 10 centimeter dik. Vanaf dit punt neemt de dikte geleidelijk af richting de achterkant. De functie van het slagstuk is om de verhoogde druk en de bijbehorende slijtage van het gevlucht tijdens het kruien te compenseren.

In het zuiden van het land komt het voor dat de baard vóór de voeghouten langsloopt.

Molens die in 1444 (vijftiende eeuw) zijn gebouwd zijn binnenkruiers.

Nieuwere binnenkruiwerken zijn eenvoudiger dan oudere binnenkruiwerken!

Een buitenkruier heeft geen kruipollen. Een binnenkruier daarentegen heeft er twee: één voor en één achter het kruirad.

In de achtkante binnenkruier zitten zestien kruikrammen: 2 per achtkantstijl.

De eenvoudigste vorm van een kruihaspel kenmerkt zich door twee doorgaande spaken, die niet halfhouts, maar achter elkaar langs door de munnik zijn gestoken. Deze specifieke uitvoering wordt ook wel een 'windkoppel' genoemd.

Het kettingkruiwerk vinden op de Kilsdonkse molen in Dinther.

Een poldermolen met een vijzel behaalt het hoogste rendement wanneer het vulpunt enkele centimeters onder het polderpeil is gelegen.

Het koufront onderscheidt zich door een opvallende wolkenband met een donkere rand aan de onderzijde. Het is vaak duidelijk zichtbaar in de verte dat het al regent op de frontlijn.

Het bovenste gedeelte van de standerd heet de 'stormpen'. Deze heeft een kleinere diameter en draait in de steenbalk, wat voorkomt dat de kast van de standerd afschuift.

🔝