Les 25
(2025)

De vangbalk trekt aan het sabelstuk, dat als eerste en het zwaarst op het bovenwiel aangrijpt.

Als de wind van achteren komt, komen het buikstuk en het teenstuk als eerste vrij van het bovenwiel. De vang “licht zichzelf”.

De zwichtstang eindigt in de spin, waarin hij stevig is bevestigd. Hij draait dus mee met de bovenas.

Een spinbol is het dolwiel dat wordt gebruikt voor de aandrijving van het roerijzer van het vuister. Hij lijkt een beetje op een schijfloop, maar dan zonder bovenschijf en met (veel) kortere staven — als een mini-bonkelaartje.

Een varkenswiel is een klein takradje, een wiel waarvan de kammen radiaal uitsteken. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt om het luiwerk aan te drijven. Je trekt het wiel dan bijvoorbeeld in de kammen van het bovenwiel.

De zwaarste balken van de bovenbonkelaar worden “kruisarmen” genoemd.

Bij een bovenwiel met spouwarmen zit de spouw alleen tussen die twee spouwarmen; de andere twee kruisarmen hebben dat niet. Bij een wiel met dubbele kruisarmen is er een ruimte tussen alle vier de balken.

De as die de vuisten van de stampers optilt heet de wentelas.

De as tussen scheprad en waterwiel heet de wateras (zie fig. 11.4.1.3).

Voor een langdurig soepel draaiend gaande werk is het nodig dat de houtsoorten van op elkaar draaiende kammen of staven verschillend hard zijn, dat ze op de juiste manier in elkaar grijpen (steek en beet moeten goed zijn), dat de staven en kammen goed gesmeerd worden (met bijenwas), en dat de kammen goed vastzitten.

Het vangtouw van de trommelvang is om de grote trommel gewikkeld. Om de as (of de kleine trommel) zit de ketting naar de vangbalk.

In de meeste molens is het bovenwiel het grootste wiel.

De kammen kunnen vast worden ingelaten in de velg, of met losse dammen tussen twee velgen.

De drie of vier dikke, soms afgeschuinde blokken die op de teerling liggen, heten “zonneblokken”.

Er kan vuil (takjes e.d.) op de rail liggen — dat verwijder je. Ook kunnen de asjes van de rollen te droog zijn. Die smeer je dan met een druppeltje olie. Gebruik vooral niet te veel, want dat trekt vuil aan.

Uit kostenoverwegingen: bij kambreuk hoef je alleen de houten kam te vervangen, niet het hele wiel.

Een molenaar moet enkele uren vooruit kunnen kijken zonder moderne hulpmiddelen. Hij let daarbij op wolken, windrichting en luchtdruk — eventueel met een barometer als hij die heeft.

Dat kan met een duim, een klamp of een klink (haak).

Het scheprad zit niet in het midden van de molen, omdat daar de koningspil draait. Die drijft het verticaal draaiende waterwiel aan dat op de wateras zit. Het scheprad zit nog verder uit het midden, bevestigd aan die wateras. Soms draait het scheprad zelfs buiten de molen. Dat was mogelijk zo bij de molen van de Groote Polder (1783); we zagen dat zo getekend op een oude kadasterkaart uit 1812.

🔝