De Groninger zifterij bestaat niet in Holland. Daar spreekt men van “de harp”, en het zijn er twee: de koude en de warme. Ook wordt de zifterij wel verhollandst "zeverij" genoemd, zoals in het GVM-boek.
De waaierij, ook wel waaierkast of wanmolen genoemd, bevindt zich op de zolder onder de pelstenen. Ze reinigt de gort van te lichte korrels, doppen en stof. Het is een grote houten kast in het dusthok met daarin een sneldraaiend schoepenrad als waaier, aangedreven door een touwsnaar of drijfriem vanaf één der bolspillen.
De zifterij staat op de pelzolder, in de verdiepte ruimte tussen buitenmuur en zoldervloer, waarbij de zeef op vloerhoogte hangt.
In Groningen heeft de zifterij twee functies: voorafgaand aan het pellen reinigt en sorteert men de gerst, en na het pellen sorteert men de gort op korrelgrootte. In de Zaanstreek gebruikte men daartoe twee zeverijen: de koude en de warme harp.
De schoot is de ingelaten hoeveelheid gerst (12-25 kg). De omvang hangt af van de omtrek van de steen, de windkracht en de staat van de kuip.
Op de buitenomtrek van de loper zijn met een rauwbeitel schuin oplopende ribbels aangebracht. Deze schuren de gerstekorrels en werken ze omhoog, zodat de schoot niet zakt en vastloopt.
Na de gang over de stenen wordt het product gezeefd en gesorteerd. Het valt óf via gortpijpen in een romp boven de waaierij (dan is het görte), óf, na het omzetten van een schotje, in het haalfschilhok. Die haalfschil wordt in een schootvat verzameld en vervoerd naar de pelromp van de voorloper voor verdere bewerking.
De waaikerven blazen lucht omhoog, waardoor onderdruk in de pelkuip ontstaat. Er moet dus lucht worden aange-zog-en.
In Groningen verandert men de afstand tussen doodbed en pelsteen bij stilstand met wiggen. Zaanse pelmolens hebben daarentegen een beweegbare pasbrug (persbalk), zoals bij een korenmolen.
Dat hangt af van de gewenste kwaliteit van de görte, maar meestal zes keer.
De trommelvang bestaat uit twee trommels op dezelfde as. Op de kleine trommel zit de vangketting (binnenvangketting), op de grote het vangtouw, maar dan andersom gewikkeld. Trek je aan het vangtouw, dan draait de trommel linksom en wikkelt het touw af. De kleine trommel draait mee, maar wikkelt de ketting juist op. De verhouding van de diameters bepaalt de kracht die men kan zetten.
Als je een schuif in je ezel hebt is de vangbalk in hoogte verstelbaar.
De spouwarm is onderdeel van het bovenwiel. Bij een wiel met kruisarmen zijn dat vier in elkaar verwerkte armen. Bij een wiel met spouwarmen zijn er twee kruisarmen en twee paren spouwarmen die de kruisarmen omklemmen, met daartussen een spouw van ca. 2 cm.
In het noorden heeft de ketting kralen (ook wel druiven of kloten) voor betere grip bij regenachtig weer. Elders is het laatste deel van de vangketting vaak van touw.
Kruisarmen (en soms spouwarmen), plooistukken, achter- en voorvelg, (soms) belegstukken, kammen.
Wiggen kunnen loskomen, dus controleren. Vooral de roedwiggen verdienen aandacht.