De watergedreven houtzaagmolen is al sinds het jaar 400 AD bekend.
Tot de 16e eeuw zaagde men hout met de hand, met behulp van zogenaamde kraanzagen die door twee mannen werden bediend.
Cornelis Corneliszn vond een manier om de krukas gelijkmatiger te belasten. Hoewel de krukas al bekend was, ontwierp hij er een met drie bochten die elk een zaagraam bedienden, waardoor de belasting gelijkmatig werd verdeeld.
Naast de nog bestaande balkenzager kenden we vroeger ook de wagenschotzager.
Op de krukzolder vinden we het krukwiel, dat de krukas aandrijft.
Nee, niet alle krukassen hebben drie krukken. ‘De Eenhoorn’ in Haarlem heeft als uitzondering vier krukken en ‘De Salamander’ in Leidschendam heeft er twee.
Op de paltrokmolen wordt het krukwiel aangedreven door het bovenwiel.
Het schulpraam wordt gebruikt om balken en planken te 'kanten', wat betekent dat de ruwe kanten, waar vaak nog schors aan zit, recht worden gezaagd.
Het onderste metalen deel heet de kluft, net als het onderdeel van het Oudhollands gevlucht. Het bovenste metalen deel heet het hengsel, waaraan de zaag hangt.
Bij het schulpen liggen de planken of balken op leidzame wiggen die in de zaagvloer zijn ingelaten.
De molenaar regelt de snelheid door het aantal tanden dat de krabbelaar bij één opgang pakt in te stellen. Dit is afhankelijk van de plaats waar hij aan de palstok hangt. Dit bepaalt de voeding van de zaagslee, oftewel hoever de slee per volle slag van het zaagraam vooruitgaat.
Ervaring. Bij veel wind weinig zeil en bij weinig wind veel.
De wind komt uit het zuidoosten.
De molenaar mag tot en met 6 Beaufort draaien met de molen. Een pelmolenaar zal wat langer doorgaan dan een zaagmolenaar. In de winter is de wind kouder en dus ook dichter waardoor de wind in de winter meer kracht heeft bij dezelfde windsnelheid. Dat houdt in dat je er in de winter eerder mee stopt dan in de zomer.
De voorzijde van het bovenhuis wordt het stormbint genoemd.
Het kopstuk zal na het versteken van de vang vaak aanlopen. Dit kan worden opgelost door een dun plankje op de rust te leggen, waardoor de rijklamp iets hoger komt te liggen en het kopstuk tijdens het draaien iets verder wordt opgetild.
Bij molens die veel kracht moeten leveren, worden vaak schijflopen gebruikt in plaats van bovenbonkelaars. Schijflopen zijn sterker omdat er twee schijven zijn waartussen de staven zitten die op het bovenwiel lopen. Bij een standerdmolen zal een lantaarnwiel de aandrijving rechtstreeks vanaf het bovenwiel naar de steenspil brengen.